Tefillíen – gebedsriemen

Door Joop Neven

De “tefillíen” zijn minder bekend dan de “mezoezah” (letterlijk: deurpost in het Hebreeuws) Mezoezah is een tekstkokertje dat volgens traditioneel Joods gebruik op deurposten wordt aangebracht. Het bevat de hieronder vermelde teksten uit Deuteronomium. Bij het aanbrengen (“aanslaan”) van de mezoeza wordt de volgende zegen uitgesproken: Baruch atah adonai eloheinu melech ha’olam asher kid’shanu b’mitzvotav v’tzivanu likbo’a m’zuzah. Gezegend zijt gij, Heer onze God, Koning van het heelal, die ons heiligde met zijn mitzvot (613 geboden) en ons de mezoeza op de deurposten liet schrijven}. Het gebruik van de “tefillíen” is gebaseerd op een rechtstreeks aan Mozes geschonken opdracht. Als je tot de “teffilíen” bepaald, dan lees je  in het boek Deut.6 vers 6-9 het volgende; “wat Ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten, en daarvoor spreken wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat. Gij zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn { teffilíen} en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten” { mezoezah}. Het woord “teffilíen” wordt vertaald met “gebedsriem” en deze riemen zijn door een persoonlijk gebruik veel minder bekend dan de , aan vele deurposten “mezoezah”.

Wat de “teffilíen” betreft, zijn er twee typen; de “teffilíen shel rosh” vertaald door “gebedsriem voor het hoofd” en de “teffilíen shel jad”, vertaald door “gebedsriem voor de hand{en arm}. Als je de gebedsriemen beiden gaan bekijken, dan zie je uiterlijk twee gelijkwaardige huisjes van perkament die aan de onderkant van het huisje bevestigde riem, op een speciale manier geknoopt, op hoofd en hand {arm} worden gedragen. Het voorhoofd {rosh} wordt beschouwd als centrum van het denken van de mens. Verbonden met het Woord wordt dit de bron van waaruit de menselijk handeling wordt bepaald. Hand en arm zijn dan te zien als basis van de handeling, het doen van de mens vanuit zijn verbinding met de Bron. Daarmee wordt heel letterlijk gedaan aan wat geboden is in de tora. “Maar gij zult deze woorden in uw hart en in uw ziel leggen; gij zult ze tot een teken op uw hand binden en zij zullen een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn”{Deut.11 vers 18}. Beide huisjes zijn uiterlijk en qua afmeting aan elkaar gelijk, maar zijn zeer verschillend wat hun indeling betreft.

Indeling

Wanneer je de “teffilíen shel rosh”bekijkt, zie je hoe dit kubusvormig doosje in vier gelijkwaardige kamertjes is onderverdeeld, waarbij in ieder kamertje één O.T Bijbelfragment in opgerolde toestand is verborgen, nl.

  1. Exodus 13 vers 1-10
  2. Exodus 13 vers 11-16
  3. Deut.6 vers 4-9
  4. Deut.11 vers 13-21

In de “teffilíen” voor op de hand {de “teffilíen shel jad”} staan de vier gedeelten op één rolletje perkament. Het ene stukje perkamant correspondeert met het ene zintuig van de hand, nl de tastzin.

De “teffilíen shel rosh” wordt, naar Bijbels voorschrift, midden op het voorhoofd bij de haargrens tussen beide ogen geplaatst. De wijze van bevestiging van beide “teffilíen” is met een diep betekenis omkleed. Met beide uiteinden van de, aan de “teffilíen shel rosh” bevestigde riem wordt het doosje met de vier kamertjes om het hoofd en vervolgens met een speciale knoop achter in de hals vastgemaakt, waarna beide banden naar voren worden gelegd. Het tweede huisje, de “teffilíen shel jad” bestaat zoals gezegd uit één enkele kamer, waarin de zelfde teksten staan. Deze “teffilíen” wordt op de linker bovenarm bevestigd, zodanig dat het huisje naar het hart wijst waarbij de riem zeven maal om de arm wordt gewonden om vervolgens via de hand en de vier vingers met een speciale knoop te worden vastgemaakt. Was de “teffilíen shel rosh” bepalend voor het denken van de mens, zo wordt bij de “teffilíen shel jad” het doen van de mens bepaald door de verbinding met het woord, geschreven op één stuk perkament en verborgen in de onverdeelde “teffilíen”. Hier zien wij hoe beide “teffilíen” in het contact tussen de God van Israël en de mens niet alleen in hun, verbinding ten opzicht van hoofd en hand {arm} maar ook ten opzichte van elkaar deze éénheid benadrukken. Indrukwekkend is, als bevestiging van de éénheid, onopvallend, door de wijze van bevestiging van beide “teffilíen” het Hebreeuwse woord voor  “Almachtige” wordt weergeven: ´shaddai”- Almachtige”

De mens is, vanuit de tot stand gebrachte verbinding met de “teffilíen” en het hierin verborgen woord, als het ware omhult en beschermt door Gods almacht als uitdrukking van Zijn wezen. Op een  bijzondere manier zien we het woord “shaddai” in de teffilíen terug. Het woord is opgebouwd uit drie tekens, de “shien” {getalswaarde 300}, de “dalet” { getalswaarde 4} en de “jod” {getalswaarde 10}, welke op een speciale manier door middel van het bevestigen van beide “teffiíen”, wordt weergegeven. Als eerste zie je de “shien”, die als enige letter duidelijk is aangebracht aan de binnenzijde van de “teffilíen shel rosh”{ gebedsriem voor het hoofd}. De “dalet” wordt weergeven door de op een speciale manier aangebrachte vierdelige knoop in de hals, terwijl de “jod”, uitgebeeld in de vorm van een lus om de hand en de vier vingers wordt teruggevonden bij de “tiffilíen shel jad” { gebedsriem voor de hand}. Een duidelijker omschrijving en bevestiging van de almacht van God is bijna niet mogelijk.

In deze prachtige symboliek zie je terug dat; God is nooit begonnen God te zijn. Hij zal ook nooit ophouden God te blijven