Besnijdenis
Door dr. K.D Goverts
Het woord ‘besnijdenis’ heeft in onze moderne maatschappij over het algemeen een negatieve klank gekregen. Daarbij wordt vooral gedacht aan het gebruik in enkele Arabische en Afrikaanse landen om vrouwen te besnijden (clitoridectomie). In onze ogen is dat een barbaarse gewoonte, die zo snel mogelijk afgeschaft zou moeten worden. Tegelijkertijd pleiten sommigen heden ten dage juist voor de besnijdenis van mannen. Dat gebeurt dan niet uit religieuze motieven, maar uit overwegingen van hygiëne. Uit het vervolg zal blijken dat diezelfde overwegingen ook in het oude Israël een rol van betekenis hebben gespeeld.
Grondtekst
In de bijbel is geen sprake van besnijdenis van vrouwen. Bij (jonge)mannen wordt de voorhuid verwijderd. De `voorhuid’ heet in het Hebreeuws `orlah (o.a Gen. 17:11,14,23-25; 34:14; Deut. 10:16; 1 Sam. 18:25,27) en in het Grieks akrobystia (20x in het Nieuwe Testament, afgezien van Hand. 11:3, uitsluitend in brieven die aan Paulus worden toegeschreven (Rom. 2:25-27; 3:30; 4:9-11; 1 Kor. 7:18-19; Gal. 2:7; 5:6; 6:15; Ef. 2:11; Kol. 2:13; 3:110). De verwijdering van de voorhuid wordt in het Hebreeuws moelah genoemd. In het licht van het grote belang dat in de joodse traditie aan dit gebruik wordt gehecht, is het verrassend te constateren dat het woord moelah slechts eenmaal in het Oude Testament voorkomt (Ex. 4:26). Het werkwoord “mol” is op meer plaatsen te vinden, zowel in de betekenis van ‘besnijden’ (Gen. 17:23; Ex. 12:44; Joz.5:3,5,7; Deut.10:16;30:6) als ‘zich laten besnijden’ (Gen.17:10-14; 34:15,17,22,24; Ex. 12:48; Lev. 12:3; Joz. 5:8). Slechts tweemaal wordt het werkwoord “mol” gebruikt (Gen. 17:11; Joz. 5:2). In het Nieuwe Testament krijgen de woorden ‘besnijdenis’ en ‘besnijden’ meer aandacht dan in het Oude Testament. Dat gegeven behoeft ons niet te verbazen, want de zendingsactiviteiten van Paulus en anderen hebben tot gevolg dat de besnijdenis een omstreden kwestie wordt.
Het Griekse werkwoord peritemnoo komt 15x voor (Luc. 1:59; 2:21; Joh. 7:22; Hand. 7:8; 15:1,5; 16:3; 21:21; 1 Kor. 7:18; Gal. 2:3; 5:2,3; 6:12,13; Kol. 2:11); terwijl het zelfstandig naamwoord peritomè meer dan 30x wordt genoemd:
- in de letterlijke betekenis (Joh. 7:22,23: Hand. 7:8; Rom. 2:2528; 3:1,30; 4:9-11; 15:8; 1 Kor. 7:19; Gal. 2:7-9; 5:6,11; 6:15; Ef. 2:11; Fil. 3:3,5; Kol. 3:11);
- in een overdrachtelijke zin (Rom. 2:29; Kol. 2:11);
- in de uitdrukking ‘zij die uit de besnijdenis zijn’ (Hand. 10:45; 11:2; Rom. 4:12; Gal. 2:12; Kol. 4:11; Tit. 1:10). Eenmaal komt in het Nieuwe Testament het woord aperitmètos, `onbesnedene’, voor (Hand. 7:51).
Letterlijk en concreet
- De gewoonte bij mannen de voorhuid geheel of gedeeltelijk te verwijderen is al heel oud. Het is niet meer te achterhalen wanneer het gebruik werd ingevoerd. Zeker is dat niet alleen in Israël besnijdenis werd gepraktizeerd. Het is zeer waarschijnlijk dat ook op dit terrein het volk Israël schatplichtig is geweest aan andere volken. Besnijdenis kwam voor bij zowel de Egyptenaren als bij de Edomieten, Ammonieten en Moabieten. Niet in zwang was het echter bij de Assyriërs, Babyloniërs en Filistijnen.
- Besnijdenis van de voorhuid kan in de eerste plaats beschouwd worden als een verantwoorde hygiënische maatregel die zowel venerische ziekten diende te voorkomen als de bedoeling had ontstekingen tegen te gaan die veroorzaakt worden door vuil dat achter de voorhuid bleef steken. Het bijzondere in Israël was dat het hygiënische aspect met religieuze overtuigingen werd verbonden. De voorhuid werd tot een symbool van onreinheid. Alleen wie besneden was kon opgenomen worden in het verbond van God. Besnijdenis werd daarom zelfs een teken van het verbond (Gen. 17:7-11). Tegen die achtergrond is het begrijpelijk dat in Israël de jongens al in een zeer vroeg stadium werden besneden: op de achtste dag (Lev. 12:3; vgl. Luc. 2:21).
- Het is opvallend dat in het Oude Testament opmerkelijk weinig over de besnijdenis te vinden is (Lev. 12:3). Vermoedelijk gold het gebruik als zo vanzelfsprekend dat er weinig woorden aan besteed behoefden te worden.
- De kloof tussen besnedenen en onbesnedenen is breed en diep. In de oudtestamentisch joodse traditie is besneden-zijn zowel een plicht als een eer. Met verachting kan over onbesnedenen worden gesproken (1 Sam. 17:26; Ez. 31:18; Jes. 52:1). Zij zijn onrein. De voorschriften met betrekking tot het Pascha maken het bijvoorbeeld onmogelijk dat een onbesnedene aan de viering zou kunnen deelnemen. Hij zal eerst besneden dienen te worden (Ex. 12:48).
- In de loop der eeuwen neemt de symbolische betekenis van de besnijdenis eerder toe dan af. Besneden-zijn wordt een essentieel onderdeel van de joodse identiteit. Dat was al het geval in de periode van het Nieuwe Testament. De evangelist Lucas vertelt dat Jezus geheel in overeenstemming met de geboden van de Tora op zijn achtste levensdag werd besneden (Luc. 2:21). In een van zijn autobiografische passages beroemt Paulus zich erop dat ook hij op de achtste dag besneden zou zijn (Fil. 3:5).
- Het is veelzeggend dat in de vier evangeliën de besnijdenis niet ter discussie wordt gesteld. Dat is minder vanzelfsprekend dan het wellicht op het eerste gezicht schijnt te zijn. Binnen de grenzen van het aloude land Israël woonden in die tijd grote groepen niet-Joden. Er waren steden met een overwegend heidense bevolking. Zelfs Jeruzalem werd bevolkt door besnedenen en onbesnedenen. Ondanks die gemêleerde samenstelling van de bevolking heeft Jezus zich weinig met niet-Joden beziggehouden. De vrouw uit het Syrofenisisch gebied (Mar. 7:2430) en de hoofdman te Kafarnaiim (Mat. 8:5-13) behoren tot de grote uitzonderingen.
- Na Pasen ontstaat gaandeweg een andere situatie. Aanvankelijk aarzelend, naderhand met meer overtuiging wordt het evangelie van Jezus Christus ook in de heidenwereld verkondigd. Vanaf dat moment staat het probleem van besnijdenis hoog op de agenda van de vroegchristelijke gemeente. Volgens het boek Handelingen werd om die reden in Jeruzalem een belangrijke vergadering gehouden: ‘Toen kwamen er enkele mensen uit Judea die de broeders voorhielden: Als u zich niet naar de zede van Mozes laat besnijden, kunt u niet gered worden’ (Hand. 15:1). In godsdienstig opzicht stond er veel op het spel. In feite ging het om de vraag naar de identiteit van het christelijk geloof. Behoorde het tot de joodse traditie? Of was er met de komst van Jezus Christus iets nieuws begonnen? De apostelen in Jeruzalem vonden een compromis.
Anders dan voor joodse christenen werd de besnijdenis voor heiden-christenen niet noodzakelijk geacht (Hand. 15:19-21). Uiteindelijk bracht het compromis geen definitieve oplossing voor het netelige probleem. Vanaf dat moment ontstonden twee soorten christenen: besneden-christenen en onbesneden-christenen. Met alle gevolgen van dien. Uit een van de brieven van Paulus valt af te leiden dat in Antiochië spanningen ontstonden ten aanzien van gemeenschappelijke maaltijden. Konden besnedenen en onbesnedenen christenen zonder meer aan dezelfde tafel aanschuiven? In Antiochië kwam het tot een scherp conflict tussen niemand minder dan Petrus en Paulus (Gal. 2:11-14).
- Tijdens zijn zendingsreizen wordt Paulus in toenemende mate met dit gecompliceerde vraagstuk geconfronteerd (Fil. 3:2-4). De brief aan de gemeente der Galaten is voor een belangrijk deel aan deze thematiek gewijd. De apostel der heidenen doet zijn bijnaam eer aan. Hij zet zich in voor de christenen uit de heidenen en bestrijdt met hartstocht die joodse christenen die menen dat alleen de besnijdenis toegang geeft tot het evangelie van Jezus Christus. Ondanks de scherpte van de brief moet opnieuw worden vastgesteld dat het probleem door Paulus niet fundamenteel wordt opgelost. Ook zijn brief heeft tot gevolg dat er twee soorten christenen blijven bestaan: besnedenen en onbesnedenen. Het tragisch vervolg van de geschiedenis van de vroege kerk heeft duidelijk gemaakt dat uiteindelijk voor besneden christenen in een kerk die door heidenen werd overheerst, geen plaats meer was. In de eerste eeuwen zijn allerlei joods-christelijke groepen uit het zicht verdwenen. Zij raakten als het ware tussen wal en schip. Zij waren besneden en wilden joods leven, maar vonden geen gunstig onthaal in de synagoge, omdat zij volgelingen waren van Jezus. In de kerk was geen plaats meer voor hen, omdat zij zich wensten te houden aan de geboden van de Tora. Als besnedenen werden ze vreemdelingen in een kerk van onbesnedenen.
Beeldspraak en symboliek
Uit het bovenstaande is intussen duidelijk geworden dat reeds in het oude Israël het woord besnijdenis een symbolische betekenis kon krijgen. De voorhuid werd gezien als symbool van onreinheid. De verwijdering van de voorhuid werd geïnterpreteerd als een teken dat een rein leven werd nagestreefd.
Het boek Deuteronomium, ontstaan in de periode rondom het begin van de Babylonische ballingschap en geïnspireerd door onder meer de boete-prediking van de profeet Jeremia, legt al nadruk op een ‘geestelijke’ besnijdenis: ‘Besnijd de voorhuid van uw hart en blijf niet langer hardnekkig’ (Deut. 10:16; vgl. Lev. 26:41). Vergelijkbare oproepen klinken in de profetische literatuur: een onbesneden (d.w.z. onrein) hart (Jer. 9:26; Ez. 44:7); een onbesneden oor (Jer. 6:10).
Ook het Nieuwe Testament kent het metaforisch gebruik van het woord peritomè. Zonder enige twijfel geïnspireerd door de profetische traditie, maar met eigen accenten schreef Paulus: ‘Want Jood zijn is niet iets uiterlijks, en de besnijdenis is niet iets uiterlijks en lichamelijke. Jood ben je van binnen, en de werkelijke besnijdenis is er een van het hart, een geestelijke en niet een naar de Wet’ (Rom.2:28-29). In een brief die waarschijnlijk aan een van de leerlingen van Paulus dient te worden toegeschreven, staat een vergelijkbare gedachtegang: ‘In Hem (Jezus Christus) bent u ook besneden, niet door mensenhanden maar door het afleggen van het lichaam van de zonde, door de besnijdenis van Christus'(Kol. 2:11).
Comments (0)