De lichtopening in de ark

Door dr. K.D Goverts

Dat woord zohar komt uit Genesis. In Genesis 6 staat, dat Noach de opdracht krijgt om de ark te bouwen. Noach is een prototype van de mens zoals God die bedoelt. De naam Noach betekent rust.

Als je het woord Noach omdraait, krijg je chn, met klinker: chein, wat genade betekent. Noach heeft dus te maken met genade. Er staat ook: “N­oach vond genade in de ogen van de Heer”. Noach is de mens van de genade. Noach is de mens waar­in God al zijn genade kwijt kan. En daar speelt dan ook nog in mee, dat hij zal troosten. “Deze zal ons troosten”  staat er dan.“Gij zult in de ark een lichtopening maken”  {Gen.6:16}.

Noach had wel licht in de ark, want hij had een venster. En voor dat woord lichtopening staat in het Hebreeuws het woord zohar. Van Jezus staat er dus ook letterlijk: “Hij is de lichtopening van Gods heerlijkheid” Als je te midden van de dood zit, te midden van de doods­wateren, net als No­ach, dan heb je een lichtopening nodig. Onze lichtopening is Je­­zus. Hij is voor ons de opening geworden, de ouverture naar het licht. Noach moest dat allemaal symbolisch uitwerken. Een zohar in de dood­kist. Een licht­ope­ning voor de kist. Een lichtope­ning voor heel de schepping, want die ging met Noach mee. Noach nam de schepping mee door de doodswateren heen. En zo is het met de gemeente ook. De zonen Gods nemen de schepping mee. Want zij zullen de schepping bevrijden. Heel de schepping zal de­len in de lichtglans van de kinderen Gods (Rom.8). Wat in jou begint te stra­len, dat zal straks gaan stralen tot de uitersten der aar­de.

Schijn maar, schaar je in de rij.

Straal vandaag door alle ramen

met uw zomerzonneschijn.

Heer, dan zullen onze namen

in uw licht te lezen zijn.

Als je die namen tegen het licht houdt, worden ze leesbaar.

Edelstenen

Nu kan dat woord zohar nóg een betekenis hebben. Het kan ook betekenen edelsteen. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het begrip stralen. Nu zijn er ook tradities die daarom zeggen in plaats van lichtopening: No­ach had een edelsteen in de ark. En die edelsteen gaf licht. Want ver­­der was die ark helemaal ge­sloten. Want buiten was er ook niet veel om vrolijk van te worden. Als Noach omhoog keek, zag hij die ein­delo­ze regen­buien, ook niet iets om blij van te worden. In de ark was een edel­steen, een edelsteen die licht gaf in de nacht. Daar zit dus ook een prachtige symboliek in. Zo kun je dus ook in Hebreeën 1 lezen: “Jezus is de edelsteen van God”. H­ij was die prachtige diamant, die licht gaf in de nacht.“Heer, maak mij een edelsteen, kostbaar in uw diadeem”. Jezus, de edelsteen van God. En zo, zegt de Hebreeënschrijver, gaan we door de tijd heen, gaan we door de wateren heen, door de wateren van de dood, maar we hebben die licht­glans, die de nacht verlicht. En zo mogen ook wij edelstenen zijn. En dan kun je zeggen: dat ga ik wórden, maar het is ook goed om tegen elkaar te zeggen: dat bèn je! Want van dat worden kun je soms ook heel moe worden. Als je eindeloos tegen jezelf gaat zeg­gen: dat ga ik wor­den, lijkt het wel of je er steeds verder vandaan raakt. God zegt: Ik ben! En Hij zegt ook: jij bent!

Zo gaat dat woord zohar als een parel stralen. Dus die zo­har dat is Je­zus, maar dat ben jij ook. Want die zohar is binnen in je, dat licht­venster, die edelsteen. En dat gaat vanbinnen uit openbaar worden. Dat is nou het open­baar worden van de zonen Gods. Die zonen die onthuld wor­den, zoals Romeinen 8 zegt; dan gaat de bedekking eraf. Dat is ook wat in 2 Korinte 3 staat, de bedekking die van het aan­gezicht ver­dwijnt. Dan is er geen bedekking meer op je aan­gezicht; dan zul je Gods heer­­lijkheid weerspie­ge­len, dan zul je stralen. “En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedek­king meer is, de heer­lijk­heid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelf­de beeld van heer­lijk­heid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is”.  {2 Kor.3:18}. Zo zal ook de gemeente worden: een aangezicht zonder rim­pels. “Stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks” { Ef.5:27}.

In het boek Openbaring vind je dat eigenlijk weer terug. Ook hier weer zie je het motief van de edelstenen, van kostbaar gesteente. Ook in Genesis vind je dat al, in hoofdstuk 2, in de tuin van God. In Genesis 2:10-14 lees je over die vier stromen, en ook over de edelste­nen. Dat begint dus al in het paradijs, in die tuin. Maar jij bent ook een tuin en daarin heeft God die edelsteen gelegd.

“En de steen chrysopraas”.{Gen.2:10ev}.

 

Comments (0)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *