De rouwperiode in het Jodendom

Door dr. K.D Goverts

Een joodse begrafenis is sober. De dode is altijd gekleed in eenvoudige witte katoenen kleding, zonder franje. Ook de kist is van eenvoudig, ruw hout. Over de kist ligt een zwarte doek. In de dood is iedereen gelijk. Er zijn dus geen overdadige begrafenissen in joodse kring. De familie en de vrienden brengen de kist naar de begraafplaats. De familie scheurt hun kleding een klein stukje in. Het is een teken van hun verdriet. Door dit kleine verdriet wordt het grote verdriet op gang gebracht.  Er zijn speciale joodse begraafplaatsen in Nederland. Ook in Scheveningen is een joodse begraafplaats. Joodse doden worden altijd begraven en nooit gecremeerd. Wat God geschapen heeft, mag je niet zomaar vernietigen. Maar joden geloven ook, dat zij eens weer levend zullen worden. Hoe? Dat is Gods geheim. Het zal gebeuren in de tijd, dat er vrede in de wereld gekomen is. In dat rijk is al het kwaad verdwenen. Die tijd wordt de Messiaanse tijd genoemd.

Tijdens de plechtigheid van de begrafenis worden gebeden gezegd. De nabestaanden nemen afscheid bij het graf. De familie gooit drie scheppen aarde op de kist. Dan volgen de vrienden. Tot slot zeggen de kinderen van de overledene kaddiesj. Kaddiesj is een gebed ter ere van God en ter herinnering aan een dode. Samen met de vrienden gaat de familie naar huis. Daar zit de familie sjiw’a. Zij worden zeven dagen verzorgd en getroost door de vrienden. Sjiw’a betekent zeven. Joden begraven hun doden zo snel mogelijk. De Nederlandse wet is daarvoor aangepast. Begrafenissen mogen nu al 12 uur na het overlijden plaatsvinden. Vroeger mocht dat pas na 36 uur.

Sterven en rouwen; hoe ga je daarmee om
Het begrafenisritueel is al heel erg oud. Als we in de bijbel kijken, vinden we aartsvader Abraham die over zijn gestorven vrouw Sara weeklaagt en weent. We vinden dat in Genesis 23:2, maar direkt erna in 23:3 staat Abraham op en gaat een graf voor Sara proberen te kopen. En dan lezen we verder dat de zonen van Chet hem een graf aanbieden op hun allerbeste begraafplaats. Maar Abraham vraagt hen alleen medewerking bij het verkrijgen van de spelonk Machpela dat toebehoort aan Efron. Hij betaalt 400 zilverstukken en krijgt het in eigendom. Nog altijd is de eerste handeling van een nieuw op te richten joodse gemeente het aankopen van een stuk grond om de eigen doden te begraven. En zoals de graven in Hebron waar zich Machpela bevindt, nooit zijn geruimd, zo worden de joodse begraafplaatsen overal ter wereld niet geruimd, tenzij het niet anders kan. De riten rondom de herbegraving vinden we bij het Oude Israël, waar het lichaam niet meteen ter aarde werd besteld, doch eerst in een grafkamer werd bijgezet. Na een jaar werden de beenderen verzameld, in een lijkkist gedaan en dan tijdens een plechtigheid in het definitieve graf gelegd. Als er kinderen waren, rustte op hen de plicht van de ‘verzameling der beenderen’. Ze namen op die dag ook de rouwgebruiken in acht.

De rouwperiodes
Hoelang er gerouwd moet worden, vinden we bij aartsvader Jakob om wie zijn zonen een rouw van 7 dagen in acht hebben genomen (Bereesjiet/Genesis 50:10). Het is de zware rouw van de sjiwwe, een woord waar we het Hebreeuwse getal 7, sjewa in terug vinden. Bij de leider Mozes wordt een periode van 30 dagen in acht genomen; nu nog terug te vinden in de wat minder zware rouw, de sjelosjiem, het Hebreeuwse woord voor 30. We vinden dat in Dewariem/Deuteronomium 34:8. Wat we niet in de Tora vinden is de gedachte aan de onsterfelijkheid van de ziel. Het bijbelse jodendom heeft een nog erg aan de aarde gebonden karakter. De gedachte aan onsterfelijkheid deed pas later zijn intrede.

De Koheen
Het lichaam, hoewel bij het intrede van de dood cultisch onrein, moet met de allergrootste eerbied behandeld worden, want, zo is de opvatting na de Tora tijd, het heeft tot woning gediend van de onsterfelijke en goddelijke ziel. Priesters mochten zich er niet aan verontreinigen, tenzij zij de enige waren die de dode konden verzorgen (Wajikra/Leviticus 21:1-6). Ze moesten op 4 el afstand blijven en om die reden lag de begraafplaats altijd buiten de bewoning. Ze verbleven niet in een huis waar een dode was. Nog altijd wordt met deze kohaniem, deze priesters rekening gehouden. Ze bevinden zich niet in dezelfde ruimte als het dode lichaam, maar in een aparte ruimte, waar ze toch de dienst die er ter ere van de dode wordt gehouden, kunnen volgen. En langs een geheel eigen pad, het zogenoemde koheenpad kunnen ze ook de eigenlijke ter aarde-bestelling meemaken.

Het begraven – de lewaja
Vroeger en nu nog altijd in heel orthodoxe kringen gaan vrouwen niet mee naar de begraafplaats. De achtergrondgedachte hierbij is dat zij de voortbrengsters van leven zijn. Ze blijven thuis, omringd door vrouwelijke familie en vrienden. Een andere achtergrond hiervan is dat de begrafenissen in het verleden niet zonder gevaar waren. De begraafplaatsen lagen altijd ver van de bewoonde wereld; en als je naar Amsterdam kijkt, dan moeten de Portugese joden naar Ouderkerk aan de Amstel en de Hoogduitse joden naar Muiderberg of Diemen. En de omgeving had niet altijd consideratie met de in het zwart geklede, psalmreciterende stoet. Op de begraafplaats zelf is vaak een ruimte, waar eerst een speciale dienst gehouden wordt. Het eerste gebed daarbij is ‘Tsiddoek Hadien’, erkenning van de goddelijke rechtspraak, gebaseerd op verschillende bijbelverzen, gevolgd door een rouwrede, een hesped, waarin de verdiensten van de dode worden gememoreerd. Dan wordt de kist door mannen van de eigen gemeenschap naar het graf gedragen onder het reciteren van psalm: 90:17, de gehele psalm 91 en een mystiek gebed Ana Bego’ach. Hierbij wordt de kist driemaal neergezet. De dragers laten de kist in het vers gedolven graf zakken, waarbij ze de tekst uit Daniel 12:13 zeggen ‘Ga naar uw eindbestemming en blijf rusten, om weer op te staan volgens uw lot aan het einde der dagen” Daarna gooit elk der aanwezigen drie scheppen zand op de kist en zegt daarbij de woorden uit Prediker 12:7: ‘De stof keert terug naar de aarde, waaruit ze ontstaan is; de ziel echter keert terug tot G’d, Die haar gegeven heeft’

Als het graf dichtgeschept is, wordt gezegd:
Moge het Uw wens zijn, Eeuwige, G’d van de zielen dat de ziel van -de naam van de overledene- in liefde en genegenheid bij U wordt ontvangen. Zend Uw goede engelen om deze persoon te behoeden voor elk lijden in het graf en stuur deze persoon naar het Gan Eden, het Paradijs’. Dan wordt er bij het graf een stukje uit de Misjna, de Mondelinge Leer, de Talmoed en de Midrasj geleerd en wordt een gebed voor de zielerust van de overledene, een jizkor gezegd, waarbij voor het eerst de zin uit I Samuel 25:29 wordt uitgesproken die meestal onderaan de grafsteen staat gebeiteld: Tehi nisjmato (nisjmata voor een vrouw) tseroera bitsror hachajiem – Moge zijn/haar ziel gebonden worden in de bundel van het eeuwige leven. De mannelijke nabestaanden zeggen nu het kaddiesjgebed, een gebed ter heiliging van G’ds naam, waar het begrip noch het woord dood in voorkomt, maar dat in de lange geschiedenis van het joodse volk ter nagedachtenis wordt gebruikt. Rabbijn S.Ph. De Vries, auteur van ‘Joodse riten en symbolen’ noemt het kaddiesjgebed ‘Hymne van G’ds koningschap’  Daarna wordt de psalm 23 gezegd: De Heer is mijn herder; mij zal niets ontbreken. Voordat men bij het graf weggaat, wordt nog een gebed gezegd, waarin het begrip ‘herleving der doden’ uit Jesaja 26:19 naar voren wordt gebracht. Dan vormen de aanwezigen aan twee kanten een rij, waartussen de treurenden als het ware naar het leven toelopen, omringd en gesteund door hun vrienden en de gemeenschap, waarbij de woorden klinken: Moge G’d u troosten met alle rouwenden om Tsion en Jeruzalem, woorden die ook in het sterfhuis gedurende de sjiwwe worden gezegd tegen de nabestaanden. Daarna wast men de handen, waarvoor bij elke begraafplaats gelegenheid is om zo te scheiden tussen de cultisch onreine dood en het leven en zegt de woorden uit Dewariem/Deuteronomium 21:7 of de tekst uit Jesaja 25:4: ‘Hij vernietigt de dood voor immer’.

De gehele begrafenis van huis of mortuarium tot en met het verlaten van de begraafplaats wordt lewaja – begeleiding genoemd. Zodra je een rouwstoet ziet, ga je er een paar passen achteraan. Dat geldt voor de eigen dode, zowel als voor de stoet die je per ongeluk tegenkomt en zegt: “Ga tot vrede”. Vroeger werd er ook gecollecteerd ten bate van ziekenbezoek in het algemeen of andere taken van de chewre. In Oost-Europa werd de dode begeleid en voorafgegaan door boden van de chewre die om een gift vroegen onder het uitroepen van: Tsedaka tatsiel mimawèt, rechtvaardigheid redt van de dood (Spreuken 11:4) Nu we het allemaal economisch wat beter hebben gekregen, roept dat collecteren alleen nog maar irritatie op en wordt achterwege gelaten. Het is een mitswa, een mooie daad als de lijkstoet langs de synagoge kan gaan, waar dan speciaal de lichten zijn ontstoken en als de voorganger niet degene is die de lewaja leidt, staat hij in de ingang en reciteert psalm 91: ‘Want Zijn boden zal Hij u zenden om u te behoeden op al uw wegen’.

Is de overledene de rabbijn of opperrabbijn dan wordt hij de synagoge binnen gedragen en wordt er een speciale dienst gehouden, waarbij men zevenmaal om de baar loopt en bij elke rondgang op de sjofar, de ramshoorn blaast. Er wordt op de sjofar geblazen als de baar wordt binnengebracht en als de baar de synagoge weer verlaat; een zeer indrukwekkende plechtigheid  Elke begrafenis is altijd zeer sober en zo is ook de begraafplaats. Bloemen worden niet neergelegd, noch wordt het graf door potplanten of boompjes omringd. ‘Met lege handen komt men op de wereld en met lege handen verlaat men de aarde ook weer’ (Job1:21). Alle doden worden richting Tempel te Jeruzalem begraven, vanuit Nederland is dat naar het oosten. Eens zal van daaruit de opstanding der doden een aanvang nemen.

 

 

Comments (0)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *