Die een zoon is

Door dr. K.D Goverts

In de eerste verzen van Hebreeën 1, die we beschouwen als de toon­zetting van de hele brief, klinkt meteen al de kern­uitspraak: “God heeft in het uiterste der dagen gesproken in een zoon”. Opmerkelijk is hier, dat het be­paald lidwoord in de grondtekst ont­­breekt. Daarom vertale men: een zoon of die een zoon is. Dat wil dus zeg­gen: iemand die de kenmerken, de kwaliteiten van zoon vertoont. Daar­bij dienen we ons ervoor te be­hoe­den het be­grip zoon al te haastig in te vullen vanuit een, voor ons wellicht vanzelfsprekende, beeldvorming. Laat de Hebree­ën­schrij­ver de ruim­­­te om zijn eigen beeld van wat een zoon is, voor ons te schil­deren. In Hebreeën 1:5 gaat hij inderdaad het thema zoon verder uit­wer­ken en wel aan de hand van twee Schriftteksten:

Zoon van mij zijt gij Ik heb u deze dag verwekt”{Ps.2:7}.

“Ik zal voor hem worden tot een vader en hij zal voor mij worden tot een zoon” {2 Sam.7:14}.

In de tweede Psalm is Israël zoon voor God te midden van de go­jim, de vol­keren. In Samuël zien we David als de centrale gestalte aan wie afge­le­zen mag worden wat een zoon is. Die zoon is Gods rechterhand. In He­breeën 1:8 komt de schrijver bij de troon die ge­­geven wordt aan de­gene die zoon is. Maar wie is dat, die op de troon mag zitten? Hebreeën 2 geeft ons de ‘profielschets’ van de wa­­­re troonpre­tendent: van zoon verschuift het beeld naar men­sen­zoon, ben adam: “Wat is een mens dat Ge hem gedenkt of een mensenzoon dat Ge op hem let?”{Hebr.2:6}.

De Mensenzoon

Dat is Hij, die het menszijn tot het uiterste gestalte heeft gegeven, dat is de mens van de laatste mijl. Zoon is hij, die de wil van de Vader tot het einde toe op zich neemt en die zó Vaders rech­ter­hand wordt. En wat is de wil van de Vader: mens-zijn tot het ui­terste. Want de Vader heeft het in­tense verlangen dat er, wan­neer een mens helemaal aan het einde is, dan nog, ja dan nog en juist dan, een mens voor Hem zal zijn, die bereid is mens voor Hem te zijn tot het uiterste. Dat is de gestalte van een zoon, een mensenzoon: hij is, hij wordt, mens tot voorbij de laatste grens. Die mensenzoon her­ken­nen we in Jezus. Die mensenzoon herkennen we soms in zijn volgelin­gen. Zó heeft God de Vader ons bedoeld; dit heeft Hij ons toege­dacht.

 De Eerstgeborene

In de Hebreeënbrief verbinden zich met het basiswoord zoon enkele an­­de­re kernwoorden, ook hierin staat deze brief geheel in de lijn van de Tenach. We noemden al mensenzoon; daarnaast is er ook de term Eerst­geborene. “Als Hij echter opieuw de eerstgeborene binnen­brengt in de be­woon­­de wereld, zegt Hij: aanbidden moeten Hem alle boden (enge­len) Gods” {Hebr.1:6}. Maar wát en wie is de eerstgeborene? Dat kan alleen de Tenach ons ver­tel­len. De eerstgeborene, “bekor”, is degene die ìnstaat voor zijn broeders. Dat is degene die doet wat Kaïn had moeten doen: hij hoedt, hij bewaart zijn broeder. Zijn broeder is veilig bij hem, want deze mens wil niet leven zonder zijn broeder. Hij is de ene voor allen. Hij is de eerste, maar daarom is hij ook de laatste. Want hij wacht tot allen hun plaats bereikt hebben, tot de laat­ste de finish heeft bereikt. Dan pas gaat ook Hij naar binnen.

 

Comments (0)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *