Genade in het scheppingsverhaal
Door dr. K.D Goverts
Als je het scheppingsverhaal leest, proef je daar al in: God is een genadig God. Want daar valt er niets te verdienen, want daar is er nog niets. En als er dan nog helemaal niets is, wat gaat God dan doen: spreken. En dan staat er: ‘En God sprak: … er geschiede licht…’ En dan proef ik in dat spreken van God, in dat licht dat God tot aanzijn roept, één stuk genade van Hém. En zo is God vandaag ook, ook voor ons. Als je het gevoel hebt, dat er helemaal niets is, als je zegt: ik kan God helemaal niets aanbieden, dan komt God met zijn genadewoord en zegt: ‘Er geschiede licht’. En dan gààt er ook licht geschieden. Dan geschiedt dat licht over je leven. En dan maakt God het uitspansel, dat firmament, dat is ook weer zo’n stuk genade van God. Dat uitspansel wordt hemel genoemd en dat komt als een dak over de aarde. Zo barmhartig is God, dat Hij je een dak boven je hoofd geeft. Je mag als mens op aarde leven onder een veilige hemel. Zo getuigt heel dat scheppingsverhaal van de troon der genade van waaruit God spreekt. Zo spreekt God op de zesde dag: ‘Laat ons mens maken naar ons beeld’. God maakt je tot mens. Hij maakt je niet tot een halfgod of de een of andere supermens, maar Hij maakt je tot méns. God maakt je tot waarachtig mens, je mag jezelf zijn. Dat is ook een stuk genade, je mag worden wat je van oorsprong was. Je hoeft jezelf niet op te schroeven, maar je mag er zijn zoals je bent, je mag er zijn voor God.
En dan eindigt dat scheppingsverhaal met dat geweldige slotakkoord, dat God zegt: nu nemen we nog een dag extra, de sabbath! Die sabbath hoort er helemaal bij. Zonder de sabbath is de schepping niet compleet. Daaruit spreekt de rust. Dat is de rust waar die pas geschapen mens mag ingaan. Adam begon niet met werken, Adam begon met rusten, dat is genade. Zo brengt God de mens in het klimaat van zijn goedgunstigheid.
Het tweede scheppingsverhaal beeldt dat ook heel treffend uit, daar staat de mens aan het begin. En God formeert daar die mens en dan staat er: ‘Van stof uit de aardbodem’. Daarbij moet je dan niet denken aan klei of leem, maar aan dat rode pulverachtige stof, dat in het oude oosten op een hete dag op de akker ligt. Daar kun je niets van maken en daar kun je niets van boetseren, het was geen boetseerklei. Daar kan zelfs een pottenbakker niets van maken. Maar God maakt de mens ‘stof uit de aardbodem’.
En Hij blies de adem Gods in zijn neus, dat is genade. Je leeft op de adem van God. Je bent stof, maar God blaast zijn adem in jou. Daarom kun je bestaan, daarom kun je er zijn. Zo genadig is God! Van meet af aan zijn wij als mens aangelegd op die genade, daar ben je op gemaakt. Zonder dat ben je alleen maar stof op de akker. Maar alleen door die genade van God kun je er zijn en kun je bestaan. Dat stof kan uit zichzelf niets presteren. Dat kan zichzelf niet een stukje opwerken en zeggen: God, ik ben al op de helft, en doet U nu de rest. Maar dat stof is volledig aangewezen op de adem van God.
Comments (0)