Vergeven en bedekken

Door dr. K.D Goverts

Zalig zij, wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn” {Rom.4:7}. De Hebreeuwse tekst zegt het in het enkelvoud. Paulus citeert het hier in het meervoud. Twee woorden vallen speciaal op: vergeven en bedek­ken. Als het kwaad vergeven is, dan is het weg; en als het kwaad bedekt is, dan is het ook ver­dwenen, uitgewist. Dat woord bedekken moet wel in de goede zin van het woord verstaan worden. Er zijn wel eens uitleggers die dat tegen elkaar uitspelen: Zij zeggen dan: “Ja, in het Oude Verbond werd het kwaad alleen maar bedekt. Maar gelukkig, nu leven wij in het Nieuwe Verbond en dan wordt het kwaad niet bedekt, maar het wordt weggenomen”. Maar dat vind ik een valse tegenstelling. Want dan wordt natuurlijk gedacht aan bepaalde dienst­bodes, zoals je die vroe­ger wel had. Die vonden het te veel werk om al dat stof te verwijderen, dus schoven ze het gewoon onder het vloer­kleed en dan was het bedekt. Maar dat heeft natuurlijk niets te ma­ken met wat God doet. God schuift het stof niet onder een kleedje. Je kunt God niet vergelijken met een dergelijke dienst­­­bode. Er zijn ook wel gezinnen, waar de afwas, met name in het week­­end, ge­woon onder de keukentafel wordt gezet, in de hoop, dat nie­mand het dan opmerkt. Dat is na­tuurlijk ook een manier van bedekken, maar dui­delijk niet wat hier be­doeld wordt.

Als God iets bedekt, dan is het weg. De Jom Kippur, de Grote Verzoendag, betekent ook letterlijk: de dag van de bedekking. Of zelfs nog sterker: Jom Kippurim, de dag van de bedekkingen. En wat God bedekt, dat kan geen aanklager meer vinden. Onvindbaar, niet meer te achterhalen. Dan ben je ook inderdaad zalig. Als het kwaad alleen maar ergens onder een kleedje zit, dan kun je dat bepaald geen zaligheid noe­­­men. Dat is alleen maar verkapte ellende. Dan ben je er zelfs nog ellen­diger aan toe dan eerst, want dan kun je niet eens de vraag beantwoorden: “Waaruit kent gij uw ellende?”

Het woord ‘vergeven’ betekent hier eigenlijk vanuit de Griekse grond­tekst: loslaten. ‘Welzalig, wier ongerechtigheden losgelaten zijn (kwijtgescholden) en hun zon­den zijn bedekt’. Dat bedekken is heel diepgaand, dat is nooit een oppervlakkige zaak. Als God iets bedekt, dan is het ook volkómen bedekt. Toedekken, afdek­ken, houdt dan in ieder geval in, dat geen enkele macht der hel en geen en­kele aanklager het meer kan opsporen.

 

Comments (0)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *