Abram wordt Abraham

Door dr. K.D Goverts

“En gij zult niet meer Abram genoemd worden, maar uw naam zal zijn Abra­ham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken ge­steld heb”{Gen.17:5} In vers 7 wordt dat verbond nogmaals bevestigd. “Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u (en dan komt ook het zaad in beeld): en uw zaad in hun geslachten” {Gen.17:5}. In dit gedeelte wordt drie keer uitgesproken, dat Abraham zal wor­­den tot een menigte volken. Voor dat woord menigte wordt een typisch woord gebruikt: hamon. Dat woord hamon betekent zoiets als: tumult (Getümmel), iets wat zich roert, wat beweegt. Wie zijn dat nu, die menigte van volken, dat tumult? Er zijn uitleggers die zeggen: dat gaat over allen, die uit Abraham geboren worden. Dus Israël, maar ook de nakomelingen van Ismaël en de kinderen van Ke­tura, Genesis 25, dus ook de nakomelingen van Esau.

Vader van een menigte volken
Maar dat kan om verschillende redenen niet correct zijn. Het gaat hier om meer dan alleen de lijfelijke afstammelingen van Abra­ham. Dat zou een enorme tegenvaller zijn, want dat is helemaal niet zo veel. Dan zou Abraham veel minder zijn dan Adam. Dan zou Abraham ook veel min­der zijn dan Noach. Uit Adam en ook uit Noach komt een hele mens­heid voort. Dan zouden al die vol­keren uit Genesis 10, die er al waren voordat Abraham geboren werd, er allemaal buiten vallen. Er zijn ook taal­kundige gronden om te zeggen: hier wordt toch iets anders bedoeld. Let op de ma­nier waarop deze belofte wordt gegeven. Waar in de Te­nach een belofte wordt gegeven van nakomelingen, wordt gezegd: Ik geef u een zoon en gij zult voortbrengen, of gij zult verwekken, of: Ik geef u zaad, of Ik maak u vruchtbaar of Ik vermeerder u, of gij zult wor­den tot een volk of tot volkeren, die uit uw lendenen zul­len voort­ko­men. Maar nooit: ‘Ik maak u tot vader’. Dat is niet de manier om te zeg­gen, dat je nakomelingen krijgt. Zo zegt men dat niet in het bijbelse spraak­gebruik. ‘Ik maak u tot va­der’ betekent dus niet: gij zult kinderen voortbrengen. Dat is on­-Hebreeuws en onnatuurlijk. Het gaat hier niet om de natuurlijke gang van za­ken van het vader worden, nee het gaat hier juist om iets wat te­gen de natuurlijke orde in gaat. Als er in bijbelse tek­sten staat: ‘Ik maak u tot’ of ‘Ik geef u tot’, dan is daar altijd sprake van een vrij be­sluit. Dan wordt iemand of iets veranderd in iets anders. Dat veronderstelt een bepaalde omzetting. Bovendien komt hier niet de gebruikelijke vorm van het woord va­der voor. Hier staat het woord ‘ab, een korte vorm. Dat is niet gangbaar. Want dat komt namelijk niet voor als status construc­tus in de Hebreeuw­se taal, want dan is het altijd ‘abi. Deze korte vorm wordt alleen in over­­drachtelijke zin gebruikt. Als je wilt ver­tellen, dat iemand ‘vader is van’, dan zeg je dat altijd op een heel andere manier. Dan zeg je: ‘hij werd tot vader’, of: ‘hij werd als va­der’. Het gaat hier dus niet om vaderschap in let­terlijke, lichame­lijke zin, maar in overdrachtelijke, geestelijke be­teke­nis. Abraham wordt de vader van alle mensen uit die bonte volkeren­we­reld die er al wàs. Hier wordt dus niet aan Abraham verteld: je krijgt straks een heleboel kinderen, nee, al die volkeren die er al zijn, daar word jij de vader van. Al die volken uit Genesis 10 krij­gen jou als vader. Dit alles wordt ge­zegd over het hoofd van Abra­ham heen tot al die volken, die in wezen va­derloos zijn. Je zou er haast de titel van dat boek van v.Gennep boven kunnen zetten: “De Terugkeer van de Verloren Vader”. Diep in hun hart heb­ben al die volkeren dat geweten; ze hebben dat gemist. Ze wisten: als het erop aankomt, staan we vaderloos in de­ze we­reld.

Vader van al die vaderloze volkeren
En nu wordt tot Abraham gezegd: Ik maak jou tot vader van al die va­der­loze volkeren. Zo wordt Abraham de erfgenaam van al die volkeren; hij mag ze be­ërven. Dan hebben die volken eindelijk een dak boven hun hoofd. Ze worden ergens ondergebracht. Ze vinden eindelijk asiel. On­der die vleugels vinden de volken hun toe­vlucht, vinden ze hun zin en hun samenhang. Vandaar steeds dat woord verbond. Dat komt maar liefst 13 keer in Ge­nesis 17 voor. Meest­al staat dat in de voltooide tijd.  Zo bij­voor­beeld in vers 5  ‘Ik heb u gesteld tot’.  Waarom staat er nu: dat hèb Ik gedaan? Wel, dat wordt verteld in die eerste drie verzen. Daarom gaan die verzen 1-3 eraan vooraf, om te laten zien: dààr heeft God dat gedaan. En dan zegt God in vers 4, dat Hij dat gedaan hééft. Daarom zeiden we: je moet ei­genlijk beginnen in vers 4, in die verzen 4-6. Vandaar uit ga je teruglezen naar vers 1-3. In die ver­zen 4-6 is sprake van een reeds gegeven roeping, net als bij de profeten. God zegt hier: Ik hèb Abraham geroepen.

Die volken zijn erbij, omdat God dat zegt, het gaat van Hem uit, het is door Hem geautoriseerd, het is door Hem bekrachtigd als een soort be­stem­mingsplan, maar het is ook een persoonlijke keus. Zo kan een bur­gerlijke gemeente bijvoorbeeld zeggen: wij ma­ken een be­stemmingsplan voor dat gebied, dat bestemmings­plan ligt dan klaar. En dan moet er wellicht nog heel wat ge­beu­ren, dan moeten er wel­licht ook diverse stuk­ken land nog ont­ei­gend worden. Misschien is daar wel iemand, die beslist niet weg wil; er groeit misschien wel allerlei onkruid en mis­schien staat er nog wel een bunker uit de tijd van de bezetters, maar de gemeen­te zegt: dit is het bestemmings­plan, daar komt een prachtig park of natuurgebied. Dat bestemmingsplan bepaalt wat gaat komen. En dat houdt na­tuurlijk ook in, dat de burgerlijke gemeente zegt: we gaan de men­­sen uitnodigen en hun het bestemmingsplan uitleggen, want we gaan de mensen er ook bij betrèkken. Er worden hoorzit­tin­gen gehouden en men mag daarop reageren. Maar als men ziet hoe mooi dat bestem­mingsplan is, wil men ook wel, dat het ge­re­aliseerd wordt. En als dat bestemmingsplan wordt uitgevoerd, worden de mensen ook daarbij ingeschakeld, ze hoeven niet af te wachten. Als dat bestem­mingsplan goed is, komt het er wel door. In de praktijk zie je evenwel dat als het niet goed is, het er ook door­komt.

Vader van alle gelovigen
Al die volken zullen dus de God van Abraham leren kennen, dan zullen ze komen schuilen onder de vleugelen van de sjechina, de aanwezigheid van de Eeuwige wordt hun toevlucht. Zo wordt Abra­ham de vader van alle gelovigen. God kan zelfs ‘uit ste­nen kinderen verwekken’ voor Abraham. Benno Jakobs zegt: dat zijn zie­len, die nog niet ontvankelijk zijn, zielen, die nog niet openstaan, die nog hard zijn als steen. Uit ontoegankelijke zielen worden kinderen voor Abraham verwekt. In dat woord hamon, dat heel poëtisch klinkt, zit ook een Messiaanse pre­diking, want dat woord hamon kom je vaak bij de profeten tegen. Als daar de legers gaan optrekken, wordt ook vaak van een ha­mon ge­spro­­ken (een Getümmel), een tumult van volkeren. Dan denk je: maar die gaan allemaal de verkeerde kant op. Ze zullen optrekken: een me­nig­­te van volkeren tegen Jeruzalem. Dus ei­gen­lijk moet je eerst de pro­feten lezen, dan zie je dat hele rumoer en al die volkeren. Steeds maar druk doen, in opmars, oorlogen voeren, mobiliseren. En al die volken weten in feite ook niet waar­­om ze vechten, ze worden ook opgehitst; ja natuur­lijk, ‘t is weer oorlog. Nadat je dan al die profeten hebt gelezen, begin je Genesis weer te le­zen. En dan is het net alsof Genesis weer achter de pro­feten vandaan komt. Dan komt het verhaal van Genesis 17 en zie je daar opeens Abraham staan. Abraham kijkt daar over het bal­kon naar al die legers, die daar aankomen. ‘t Is net of God hem even op de schouder klopt en zegt: zie je, wat daar aankomt? Ja, zegt Abraham, een leger, dat hebben de profe­ten al lang gezegd. Maar dan zegt God: Ik zal je eens wat anders ver­tel­len: daar ko­men je kinderen aan! Daar juicht een grote schaar van kinderen, de adem van de school­kin­de­ren.

Abram wordt Ab-raham
Abram krijgt een nieuwe naam, Abraham.  Eigenlijk: Ab-raham. Dat Ab hebben we dus nu behandeld, dat was dus het eerste deel. En we hebben gezien, dat daar een heel afwijkend woordge­bruik optrad. Abrahams naam begint dus met een heel afwijkend woordgebruik. Het Hebreeuws heeft een speciale woordvorm ge­cre­ëerd om deze nieuwe naam van Abraham te kunnen vorm­ge­ven. Daar moesten ze zelfs de taal een beetje voor reconstrueren. Met zo’n bestemmings­plan moet je vaak ook heel wat reconstru­eren. Dan zie je dus van­achter de profeten dat Messiaanse woord te voorschijn komen. Zo krijgt Abram een nieuwe naam. En zijn nieuwe naam wordt gevormd door ook een nieuw woord in te voe­ren. Die nieuwe naam van Abra­ham heeft dus te maken met een nieuwe bestemming, een nieuwe roe­ping. Abram uit vers 5 wordt dus Ab-raham. Er komt alleen maar één letter bij. Dat gedeelte Ab hebben we besproken. Dan komt dat gedeelte raham. Tevergeefs heeft men getracht om daar een bevredigende verklaring voor te vin­den. In het Hebreeuws bestaat het gedeelte raham niet! Men heeft getracht het van het Arabisch af te leiden: ruham bete­kent daar ‘een groot aantal’, een term die ook gebruikt wordt voor stromen van regen. Maar je kunt je toch niet goed voorstellen, dat Abraham een niet-He­breeuwse naam zou krijgen. Dat de vader van de Hebreeërs rond zou lopen met een Arabische naam is toch ook wel een beet­je onwaarschijn­lijk. De eigenlijke vader van het volk Israël is Jakob. Hij heeft de twaalf zonen voortgebracht, het volk heet dan ook ‘Het Huis van Jakob’ en ‘De Kinderen van Israël’. Maar in een verhoogde zin is Abra­ham de vader. Hij werd als eerste door God geroepen. Het leidt geen twij­fel, dat dit ook de achtergrond vormt van die naam Abram, zoals hij eerst heette: Verheven Vader, de Hoge Vader. Nu wordt die naam uitgebreid tot Ab-raham, om de roeping van Abram erin te leggen. Om die roeping van Abraham te kunnen weer­geven, heb­ben de vertel­lers een nieuwe naam gecreëerd. Het paste ge­woon niet in de bestaan­de woorden, daar waren geen woor­­den voor. Van het eerste deel hebben ze gemaakt: Ab. Van het tweede deel: ram (= hoog) hebben ze gemaakt: raham (= hoger). Dat is iets wat wel meer in het Hebreeuws voorkomt: als je een ver­grotende trap wilt omschrijven, dan stop je er een h in.

El en Elohim
Dat heb je bijvoorbeeld ook bij de naam van God: El. Als daar die h erin komt, krijg je Elohim. Dat wordt dan vaak als een meervoudsvorm op­ge­vat, het heeft ook de meervoudsuitgang, maar het is toch de aan­duiding voor God. Het wordt meestal ook vertaald met ‘God’. Dat ‘Elo­him’ betekent dus hetzelfde als ‘El’. Eventueel zou je het nog kunnen vertalen met ‘God der goden’. Je zou het ook onvertaald kunnen laten, dat doet Chouraqui ook, hij vertaalt met Elohim, of beter gezegd: hij vertaalt het niet. El betekent dus de Machtige, en dat wordt op die manier dan ook wel in de vertaling weergegeven. Elohim zou je dan met de Machtigste kunnen vertalen. Als je het ver­taalt met Almachtige wekt dat vaak misverstanden. Elohim is dus moei­lijk apart te vertalen. Je ziet wel vaker, dat die H erin komt als een soort ver­grotende trap. De vertellers hebben dus het woord raham (= hoger) ingevoerd. Voor He­­breeuwse oren klonk dat niet zo vreemd. Zo kom je ook wel tegen: Je­hoseph (in plaats van Joseph). Ook bij Jo­zua wordt die H wel ingevoegd. Abram verhoudt zich dus tot Abraham zo­als El tot Elohim. Met heel eenvoudige taalmiddelen heeft men de meest omvattende zegen tot uit­drukking gebracht. Het is merkwaardig, zegt Ben­no Jakobs, dat het in Genesis 12 al gezegd is:

 

Comments (0)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *