Een hulp als zijn tegenover

 Door dr. K.D Goverts

 “Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past” {Gen.2:18}. Dat woord “hulp” doet een beetje aan een hulp in de huishouding den­ken. Voor hulp staat het woord “ezer”. Ook van God wordt dat gezegd: “De HERE is mij een hulp” {Ps.118}. Die hulp duidt dus niet op ondergeschiktheid.  Je zou ook kunnen ver­­­talen: gezel, gezellin.

“Die bij hem past”  {Gen.2:18}. Het Hebreeuwse woord, dat vertaald is met “past”, heeft te maken met het woord nèged, wat tegenover betekent. De vrouw is het tegenover van de man. Dat tegenover duidt op gelijk­waar­digheid, gelijk niveau. Het is niet het tegen(over)gestelde. Als je ‘tegenover’ iemand staat, dan sta je panim el panim, van aan­ge­zicht tot aangezicht. “HERE, God van mijn heil, des daags roep ik tot U, en des nachts ben ik U tegenover”  {Ps.88:2}. ‘Die bij hem past’ is een wat moeilijke vertaling. Je komt dan zo gauw in de sfeer van: elk potje heeft wel een dekseltje.

“En de HERE God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou (roepen); en zoals de mens elk le­vend wezen noemen zou, zo zou het heten. En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des he­mels en aan het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste (let­ter­lijk: hem tegenover)”  {Gen.2:19,20}. Letterlijk: “Maar wat de adam betreft, hij vond geen hulp als zijn te­gen­over” Je zou je af kunnen vragen: de adam had toch God als zijn hulp te­gen­­over. Maar de mens zoekt toch nog een partner op aarde, een ge­spreks­part­ner.

Een diepe slaap
Episode 4: Genesis 2:21-24.  “Toen deed de HERE God een diepe slaap op de mens vallen; en ter­wijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees”  {Gen.2:21}. Een motiefwoord in deze episode is het woord vlees (basar). Dat woord komen we vier keer tegen: aan het begin en aan het eind en twee keer in het midden.

“Een diepe slaap” {Gen.2:21}.
1.Hier staat het woord tardemah. Dat betekent zoiets als: verdoving, nar­­­cose. We zien hier ten eerste, dat de mens wordt teruggebracht naar het begin, hij is passief. In het begin werd die mens gefor­meerd: stof uit de akker.

2.Tweede punt: hier is een unieke, creatieve daad van God. Je zou kun­­nen zeggen: een nieuwe schepping. De mens ondergaat dit on­be­wust. En die passiviteit leidt tot nieuw leven. Al die andere schep­se­len zijn ge­maakt uit de adamah.

3.Genesis 2:7 – de mens wordt gemaakt uit de adamah.
Genesis 2:9 – de bomen worden gemaakt uit de adamah.
Genesis 2:19 – de dieren worden gemaakt uit de adamah.

De vrouw wordt dus níet gemaakt uit de adamah, maar uit de mens.
4. De man krijgt geen heerschappij over de vrouw.  Wel over de dieren.

Adam uit de adamah; de vrouw uit de adam
5. In Genesis 2:21-24 wordt die akker, die adamah zelfs helemaal niet ge­noemd. Het gaat hier erom, dat die vrouw nìet uit de adamah komt, maar uit de adam. Dat betekent, dat de adam net zo functioneert als de adamah in het eer­­ste gedeelte. Eerst werd uit de adamah geformeerd en nu wordt uit de adam geformeerd. Eerst was de adamah materiaal voor het schep­­pen en nu wordt de adam materiaal voor het scheppen.

Stof van de adamah en rib uit de adam
6. In het begin was het materiaal stof van de adamah en pa­ral­­lel hier­mee is het nu de rib uit de adam. Stof en rib staan dus pa­ral­­lel. Stof en rib geven beiden het fragiele, het kwetsbare aan. Stof en rib ver­ei­sen allebei een proces voordat er een wezen tot aanzijn komt.

Van één tot twee
7. Doordat de adam materiaal wordt voor de schepping, ver­andert hij van karakter. Hier gebeurt van binnen dus iets in plaats van van bui­ten­af. Verandering van karakter. Hier wordt één tot twee. Dat betekent dan ook, dat die adam niet meer identiek is met zijn ver­le­den.

De mens wordt tot man
Een kernpunt is dus, dat niet de vrouw genomen is uit de man, maar uit de mens. Als die vrouw uit de mens genomen is, dan wordt die mens tot man. Pas als de mens een partner krijgt, wordt hij man. Voor die tijd was hij gewoon mens, neutraal; geslachtsloos als het wa­re. Sexualiteit was er dus ook niet.

De ballingschap van God
Isaäk van Luria zegt: Scheppen was voor God een soort bal­ling­schap. God trekt zich terug om ruimte te geven aan een ander. Want eerst was God alles en dit ligt buiten Hem. Om iets te laten bestaan, moet God een stapje terug doen. Als dus straks die adam gaat spre­ken, dan spreekt er een ander schep­­sel. Er is dus continuïteit en dis­­continuïteit.

De adam wordt tot man en vrouw
Zo wordt de adam tot twee. En van dit moment af, wordt het woord Adam nu voortaan aanduiding voor de naam van de man. Daarom kon je eerst in Genesis 2 nog niet spreken over Adam en Eva; die zijn er nog niet. De naam Eva komt trouwens pas aan het eind van Ge­ne­sis 3. Dus puur vanuit de tekst van Genesis kun je dus ook niet zeggen: “En Eva at van de verboden vrucht”. Eva was er nog helemaal niet. Er was de isja, de vrouw. De naam Eva krijgt ze pas, als het fout ge­gaan is.

Man en vrouw zijn uit de mèns genomen
Je kunt dus niet zeggen: de vrouw is uit de man genomen. Van Rijssel vertaalt in die Transcriptie-vertaling het woord rib met com­­ponent. Dat is toch ook een minder gelukkige vertaling. Een com­­­ponent doet denken aan een ontbrekend deel. Adam was geen on­d­erdeel kwijt. We moeten niet in componenten gaan denken, want man en vrouw zijn com­plete wezens. Het zijn geen componenten, maar partners. Het sleu­tel­woord basar duidt vooral op de mens in zijn begrensdheid en zijn af­hankelijkheid. Man en vrouw zijn dus tegelijk geschapen uit de mens. Dat gebeurde in die diepe slaap. Het was dus niet zo, dat de man lag te slapen en God er toen een vrouw uit maakte. De één gaat dus niet vooraf aan de ander.

God bouwde de rib tot een vrouw
En God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens”  {Gen.2:22}. Pas in Genesis 2:23 wordt er over de man gesproken. Volgens de tekst gaat de vrouw er dus aan vooraf. Voor rib in Genesis 2:22 staat in het Hebreeuws het woord tsèla’, wat rib en zijde kan betekenen. Dit moet je niet anatomisch gaan ver­staan. De bijbel is geen biologieboek. Het is frappant, dat hetzelfde woord (tsèla’) wordt gebruikt voor de zij­­den van de tabernakel (Ex.26). Die vrouw wordt hier uitgebeeld als een tabernakel. En tabernakel betekent woning (misjkan). God bouwt dus een woning. Merkwaardigerwijs bouwde men over de tabernakel negen maanden; juist de wordingstijd van een mensenkind. De bouw van de taber­na­kel is net als een geboorte. “Want Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven. Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid” {Ps.139:13,14}.            Ook de tabernakel was kunstig geweven en wonderbaar toebereid. Vrouw en tabernakel loopt dus parallel.

God bouwde
“En God bouwde (banah’) de rib, die Hij uit de mens genomen had”  {Gen.2:22}. Voor het eerst wordt het woord bouwen gebruikt. Dat woord bouwen wordt dus gebruikt in verband met de vrouw. Hier zien we God als het ware als architect. Bouwen duidt ook op een proces. God als ont­­­werper en bouwmeester. Van de man wordt dus níet gezegd, dat hij gebouwd wordt. Van de mens wordt gezegd, dat hij gevormd werd. Let ook op de parallel:

Hij bracht haar tot de mens
“Ook bracht Hij het (de dieren) tot de mens, om…”  {Gen.2:19}.
En Hij bracht haar (de vrouw) tot de mens” {Gen.2:22}.

In Genesis 2:19 wordt een doelstelling aangeduid (om….). In vers 22 zien we die doelstelling niet. Bewust wordt dit open gelaten.
Die vrouw wordt dus niet tot de mens gebracht opdat hij over haar zou heersen, of opdat hij haar zou benoemen zoals bij de dieren. De vrouw gaat dus niet op in een functie.
Die dieren hebben een functie ten opzichte van de mens; van de vrouw kun je dat niet zeggen.

 

Comments (0)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *