Wie is die zoon des verderfs?

Door dr. K.D Goverts

 Je staat hier in een bepaalde zin voor een afgrond in dit Hogepries­ter­­lijk gebed. Jezus heeft ze bewaard in de naam van zijn Vader. Hij heeft over hen gewaakt, Hij is niemand kwijtgeraakt onderweg, Pe­trus niet, Tho­mas niet. Ik heb ze allemaal meegenomen door goede en kwa­de dagen, op weg naar de Vader. En dan die ene, Judas, de verstekeling, het zwar­te schaap, de zon­de­bok. Dat is op zich iets om over door te denken: Wie is nu de zonde­bok, Je­zus of Judas? Het is merkwaardig, dat je hier twee lijnen ziet. Theologisch gezien zal ieder rechtgeaard, orthodox Christen dan zeggen: natuurlijk is Je­zus de zonde­bok, want Hij draagt de zonde. En Hij wordt de stad uit­ge­stuurd, zoals oudtijds de zondebok de woes­tijn werd ingezon­den. Op Jezus, op Hem komt de schuld, Híj draagt, op Hem werd alle last ge­legd. Alleen, dan blijkt dat er daarnáást, in het denken van de Christenen nog een tweede lijn is. Namelijk dat men zegt: Ja, theologisch is Je­zus de zon­debok, maar praktisch ge­sproken, is Judas de zondebok. Judas heeft Jezus verraden – letterlijk overgeleverd – en daar moet hij voor boeten, bovendien maakt hij een eind aan zijn leven. De po­pu­­lai­re uitleg zegt: berouw heeft hij niet gehad, of het kwam te laat. En dan is de conclusie: Judas valt overal buiten.

In de praktische uitwerking blijkt Judas dus als zondebok te func­ti­o­ne­ren. En dat is ook te zien op schilderijen, tot in de Middeleeuwen terug. Als je schil­derijen ziet van bij­voorbeeld het Laatste Avondmaal, zie je Judas met een heel ander gezicht afgebeeld dan de andere dis­ci­pe­len. Vaak is hij dan af­gebeeld met een duivelse grijns en loerende ogen. Een demonische figuur, die bij voorbaat is afgeschreven. Als je dat nu naast elkaar zet, zie je eigenlijk twee zondebokken: Je­zus die de schuld draagt en Judas, die ook de schuld moet dragen. Letterlijk kun je Johannes 17:12 aldus vertalen: “Niemand uit hen is kwijtgeraakt” Er staat hier het Hebreeuwse woord ‘abad, wat de betekenis heeft: ver­loren gaan, kwijtraken, zoekraken, verdwijnen. Niemand uit hen is verdwenen dan de zoon van de verdwijning. Zo kun je het dus ook vertalen, want er staat hetzelfde woord: “Niemand uit hen is verdwenen dan de zoon van de verdwijning”

En dan zie je daar weer die typisch Hebreeuwse constructie: Zoon van…. Zo heb je ‘Zoon Gods’, dan hoor je helemaal bij God.
Je hebt de uit­drukking ‘kinderen des doods’, dan hoor je helemaal bij de dood.
En hier dus: ‘Zoon van de kwijtraking’. Dan hoor je dus he­lemaal bij de ‘kwijtraking’.

“Niemand uit hen is kwijtgeraakt dan de zoon van de ‘kwijtraking’!”
“Niemand uit hen is verloren gegaan dan de zoon van de verloren­heid.”

Beide woorden dienen dus wel corresponderend te worden ver­taald, om­­­dat het dezelfde woordstam is. Jezus zegt dit dus in het Hogepries­terlijk gebed, als Hij op het punt staat de weg van het lijden te gaan.  Dat is dus nog van tevoren. En daaraan vooraf gaat (vanaf Joh.13) dat Judas de nacht in gaat. Hij gaat het donker in.  Inderdaad kun je zeggen, dat Judas toen is kwijt­geraakt. Dat zie je in vers 30: “Hij nam dan het stuk brood en vertrok terstond. En het was nacht” {J­oh.13:30}.

Dus op het moment dat Jezus dit bidt, is Judas kwijt. Hij is verdwe­nen, hij is uit de discipelkring gegaan. Met de uitdrukking zoon des verderfs, zoals het NBG dan vertaalt, is uiter­aard wel Judas bedoeld. Er is geen grond te vinden om de uit­druk­­king ‘zoon des verderfs’, in dit ver­band althans, aan de satan toe te schrijven. Bovendien zou dat ook geen logische gedachtegang zijn. Want dan zou Jezus zeggen: niemand uit hen is verloren gegaan dan de duivel. Dan zou de tekst niet logisch in elkaar zitten. Want Jezus zegt: nie­­mand uit hen. De duivel is nooit ‘uit hen’ geweest. Bij dit alles moeten we wel in aanmerking nemen: op dat mo­ment moet de lijdensweg nog beginnen. Op dit moment is Judas kwijt. De vraag is dan wel: is Johannes 17:12 het laatste woord over Judas?  Of mag je stellen: Johannes 17:12 is tijdelijk, hij is tijdelijk kwijtgeraakt. Want er staat verderop wel degelijk, dat Judas berouw krijgt. Welk recht hebben wij dan, om te zeggen: ja, maar dat berouw kwam te laat! Dat is dan weer invulling van mensen. Waarom zou het berouw van Petrus op tijd zijn gekomen en het berouw van Judas te laat? Het verschil is wel: toen Petrus be­rouw kreeg, keek hij in de ogen van Jezus, die daar net langskwam. En in de ogen van Jezus zag hij de vergeving. Toen Judas berouw kreeg, keek hij in de ogen van de over­priesters. Toen ging hij dat geld terugbrengen en zei­den de over­pries­ters: houd je centen maar, wat hebben wij daarmee te ma­ken. Judas keek in de verkeerde ogen. Maar dat was de schuld van Judas niet. Toen Judas in de bikkelharde ogen van de overpriesters keek, was dat voor Judas het moment van de ultieme wanhoop, de uiterste ver­twij­fe­ling. Want als je komt met je berouw en ze trappen je eruit, wat doe je dan? Als je in de liefde­volle ogen kijkt van de Meester, dan ben je eigen­lijk al thuis. De over­priesters deden het omgekeerde van pas­to­­raat­­beoe­fe­ning.

Okke Jager stelt in dit verband de vraag:  “Wie heeft Judas ver­moord?” En dan zegt hij verder: Petrus zegt in Handelingen 1: “Deze nu heeft een stuk grond verkregen voor het loon zijner ongerech­tig­heid”.  {Hand.1:18} . Judas heeft de grond niet gekocht, maar de overpriesters. Er ligt een ze­kere iro­nie in, als Petrus met voorbijgaan van de overpriesters zegt, dat Judas voor zijn verraad uit­eindelijk een begraafplaats voor vreemdelin­gen heeft ge­­­kre­­gen. Judas is onwetend de stichter geworden van een monu­ment voor men­sen die in de vreem­de sterven, zoals hij zelf als vreemde gestorven is. Er ligt in Petrus’ uit­spraak ook een toespeling op het feit dat de over­pries­ters er buiten wilden blij­ven. Zij hebben letterlijk gezegd: “Wat gaat het ons aan? Gij moet zelf maar zien wat ervan komt”(Matt.27:4). Judas gaat naar de eenzaamheid waarin ze hem hebben gejaagd en hij hoeft alleen maar het worgkoord aan te trekken, dat zij hem om de hals heb­ben ge­legd. Priesterschap is de gastvrijheid van het hart. In de pries­ter wordt het leed van gemeenschap en enkeling beleefd: laat de priesters wenen. (Joël 2:17). Maar de ontrouwe priesters weenden niet; zij haalden de schou­ders op, zij lie­­ten Judas los; zij wilden zelfs zijn geld niet aanraken. Als Petrus zegt: Zo kreeg hij ongewild voor zijn geld een bloedakker voor vreem­­delingen, dan ligt daarin opgesloten: Judas is door de priesters vermoord. Al is hij niet let­terlijk op die akker gestorven, toch heeft het zin om te zeggen: zij hebben hem geen andere grond onder de voeten ge­ge­ven dan een begraaf­plaats voor buitenstaan­ders. Zij distantieerden zich van zijn radeloosheid. Zij ga­­ven hem geen andere uitweg dan het kerk­hof.  De zielszorgers werden lijkbezor­gers.
Tot zover Okke Jager.

Zo is het te begrijpen, dat Judas helemaal in de wanhoop is neer­ge­klapt. Judas had berouw. Dat heeft hij ook openlijk bekend. Hij zegt na­­­druk­kelijk: “En hij sprak: Ik heb gezondigd, onschuldig bloed verraden”  {M­att.27:4}. Ik heb onschuldig bloed overgegeven, ik heb onschuldig bloed prijs­ge­­­ge­ven.

Daar spreekt hij woorden uit de Torah, daarmee erkent hij schuld. Hij neemt de verantwoordelijkheid op zich. Wat had hij nog meer kun­nen doen! Wat kan een mens nog meer doen dan schuld belijden.  Waar­om zouden we het berouw van Judas niet serieus mogen ne­men? Als een mens dan in zijn wanhoop het niet meer weet, zoals Ju­das daar in zijn laatste uur, dan moet ik altijd nog denken aan die tekst die Br. v.d.­­Brink in dat verband placht te citeren: “God veracht zijn gevangenen niet”. Als Judas dan zó gevangen is, zou God hem dan verachten? Dan zal God niet zeggen: te laat, je had eerder moe­ten ko­men.

Ik denk dan aan twee schilderijen in de kathedraal van Vézelay.
De schil­der hiervan heeft op twee manieren Judas uitgebeeld. Op het ene schilderij is Judas afgebeeld met de mond wijd open. Judas is daar alleen nog maar een grote schreeuw. Hij schreeuwt om genade en hulp. Judas is schreeuw! Op het schilderij daarnaast heeft de kun­ste­naar uit­gebeeld: Jezus met Judas op zijn rug. Jezus draagt Ju­das op zijn rug en de mond van Judas is gesloten. En dan denk ik: naar mijn mening heeft deze kunstenaar het be­gre­pen. Het laatste woord: dan zijn de twee zon­debokken één geworden. Dan is er maar één zondebok meer, en dat is genoeg. Het laatste woord is aan de beeldtaal, aan de kunstenaar. Soms kan een schilderij meer zeggen dan duizend preken.

Dan denk ik ook aan de tekst: “Jezus heeft de zijnen lief­gehad tot het ein­de”. En bij die zijnen hoorde ook Judas. Juist omdat je in plaats van Judas ook mag lezen Juda. Jezus was ook van Juda. In die zin hoorden Jezus en Juda(s) bij elkaar. En tenslotte draagt de een de ander. De Zoon van Juda draagt Juda(s). En als dan de Zoon van Juda Juda(s) op zijn rug neemt, dan is daar­mee het laatste woord gezegd. De Joodse schrijfster Miriam Guenzberg heeft gezegd: “Het Laatste oor­deel heeft een achterdeur”. Misschien is die achterdeur wel voor Judas. Als er van Judas wordt gezegd: Het ware beter voor die mens geweest dat hij niet geboren was, dan slaat dat denk ik niet op zijn eeuwige be­stemming, maar op zijn leven op aarde. Dan denk je: die man heeft be­paald geen leven gehad; zo’n leven wens je niemand toe.

Als je zó je dagen moet slijten en ook nog eindigen, dan denk je: waar­­om ben je er eigenlijk geweest? Wat heb je op aarde gedaan? Was het zin­vol? Waarom was je er dan? Gelukkig is Jezus gestorven, ook voor men­sen die geen leven hadden, of juist voor mensen die geen le­ven had­den.

Comments (0)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *