Bliksem

Door dr. K.D Goverts

De betekenis die wij vandaag aan onweer toekennen, verschilt zeer sterk met de betekenis die de bijbelse mens erin zag. Voor ons zijn bliksem en donder gewone weersgesteldheden die we soms vrezen vanwege het gevaar van blikseminslag en hevige regenval en hagel. Menigeen wordt zelfs door de grillige en spetterende lichtflitsen van bliksem gefascineerd. De mensen uit het vroegere Nabije Oosten zagen méér in onweer. Zij zagen achter dit verschijnsel de godde­lijke hand. Voor hen waren bliksem en donder, en zovele andere natuurverschijnselen, bovenal goddelijke manifestaties.Het spreekt vanzelf dat die diepe beleving van onweer, hier toegespitst op bliksem, terug te vinden is in de verbeelding van Israëls geloof. Hoewel bliksem en donder vaak samen worden genoemd, wijden we elders aan dit laatste woord ook nog aparte aandacht, omdat de symbo­liek van donder niet helemaal parallel loopt met die van bliksem.

Grondtekst
In het Hebreeuws is baraq het gebruikelijk woord voor ‘bliksem’; ongeveer 20x tref­fen we het aan, voornamelijk in liturgische teksten. Daarnaast kent het Oude Testa­ment: lappiediem, dat slechts eenmaal voorkomt in de betekenis van ‘bliksems’ (Ex. 20:18; Job 12:5 is onzeker); bazaq, ‘bliksem’, een hapax, in Ezechiël 1:14 (de oude vertalingen lezen hier ook baraq). Verder valt nog te noemen zèrèm, dat weliswaar ‘zware regen, wolkbreuk’ aanduidt, maar vaak gepaard gaat met onweer; zo mogelijk in Jesaja 28:2; 30:30; Habakuk 3:10; Psalm 77:18. In enkele bijbelverhalen is ‘esj, ‘vuur’, gelijk aan een soort bliksem (o.a. Ex. 9:23; 1 Kon. 18:38). Ook ‘or, ‘licht’, doelt in enkele teksten op bliksemstralen (o.a. Job 36:30-32; 37:2-15).

Het Nieuwe Testament heeft, evenals de Septuaginta (voor baraq; zie ook o.a. Wijs­heid 5:21 en Azarja 3:73), het woord astrapè (9x), alleen in Mattes, Lucas en Openba­ring; hoofd­zakelijk in apocalyptisch getinte teksten. Behalve in Lucas 11:36, waar het ‘stralen’ of ‘schijnsel’ van een lamp betekent, gaat het tel­kens om de bliksem als na­tuurverschijnsel. Er bestaat geen apart woord voor ‘onweer’ in de bijbel. Het woord se’arah, soms vertaald met ‘onweer’, wijst op storm of windstoten.

Letterlijk en concreet
De bliksem als gewoon weersverschijnsel zon­der diepere betekenis komen we in de bijbel wei­nig tegen. Bijna steeds is er sprake van een meerwaarde. Bliksem komt meestal samen met andere elementen van onweer of de natuur voor. ‘Hij maakt bliksems bij de regen’, zingt de psal­mist (Ps. 135:7; vgl. Jer. 10:13); in de joodse tra­ditie wordt deze psalm gezongen als danklied voor de regenperiode. De bliksem is de begelei­der van regen en daarom de aankondiger van vruchtbaarheid. De tijd waarin de bliksem zich gewoonlijk laat zien, zijn de maanden in de herfst en in het voorjaar. De bliksem heeft volgens een door de Schepper bedachte orde zijn plaats in het geheel. Razendsnel schieten de bliksems door de lucht, voor iedereen zichtbaar en onver­wachts (Ez. 1:13-14; Ps. 77:19; Mat. 24:27). De bliksem gaat aan de donder vooraf (Job 37:3-4; Sir. 32:10); ze horen bij elkaar, samen doen zij hun werk (Ps. 29:7).

Bliksemschichten hebben door alle tijden heen mensen angst aangejaagd. Begrijpe­lijk als wij beseffen dat zij mens en dier dodelijk kunnen treffen. Ook de bijbelse mens wist van de ver­nietigende werking die van de bliksem kan uit­gaan (Ps. 18:13-15; 144:5v.). In onze ontmytho­logiseerde wereld met zijn immense meteorologische kennis kunnen we nog steeds onder de indruk raken van bliksemschichten en don­der­slagen. Hoe groot moet die indruk toen­tertijd niet zijn geweest: het onheilspel­lend ver­lichte hemelgewelf en de daarmee gepaard gaande dreunen van de donder doen mens en dier sidderen (Ps. 97:4)! Zulke ontzagwekkende verschijnselen moeten, gelet op het toen heer­sende wereldbeeld, wel tot de verbeelding spre­ken.

Beeldspraak en symboliek
De bliksem behoort tot de schepping van God. Heel wat teksten verschijnen als onderdeel van een loflied op de schepping. Omdat Hij de Schepper van de bliksem is, kan Hij er ook over beschikken (Job 37:2-3). Dit gegeven gebruikt de HEER in zijn toespraak tot Job (38:35): ‘Kunt gij de bliksems uitzenden, zodat zij heengaan en tot u zeggen: Hier zijn wij?’ De ondergeschikt­heid van de bliksem blijkt hieruit, dat hij uitgaat op bevel van de gedane missie. Tevens schetst God zijn grootheid tegenover de kleinheid van Job, aan wie de bliksem niet ondergeschikt is.De bliksem wordt hier min of meer als een persoon opgevat; God heeft er een relatie mee (vgl. Henoch 43:1). Zo’n personifica­tie komt nog sterker tot uiting in Azarja 3:73, waar de bliksem samen met de wolken wordt opgeroepen God te loven en te roemen  Aangezien God de Heer van de bliksem is, kan de geloofsgemeen­schap God vragen hem naar beneden te slinge­ren (Ps. 144:6, let­terlijk: ‘laat de bliksem blikse­men’). Behalve dat God de Schepper is van de blik­sem, is Hij door dit soort natuurverschijnse­len nog steeds werkzaam. De gedachte dat zulke verschijnselen door God gewild en gestuurd worden, houdt in dat hun ver­schijning op de actuele werkzaamheid van God wijst; voor Israël een bemoedi­gen­de gedachte (Jer. 10:13; 51:16). Voor een deel functioneert het onweer in hym­ni­sche teksten om Gods grootheid te bezingen.

 Het is niet alleen de natuurlijke dreiging van de bliksem die Israël angst inboe­zemt. Nog gro­ter is de vrees voor de veronderstelde redenen voor het verschijnen van de bliksem. Die rede­nen zijn godsdienstig van aard. Achter dit ver­schijnsel ziet men de hand en de aanwezigheid van God. Bliksems zijn meer dan felle lichtflit­sen tijdens onweer. In de verhalen over bliksems verschijnt de HEER. Zijn komst heeft grote gevol­gen voor de geloofsgemeenschap. We mogen stellen dat bliksem attent maakt op de openba­ring van Gods werkelijkheid in de geschiedenis. Bekend is de verschijning op de Sinai, waar God Israëls levensprogramma openbaart. De godde­lijke verschijning wordt begeleid en ingeleid door donder, bliksem, trompetstoten, wolken en rook (Ex. 19:16; 20:18). Dat doet het volk beven. Deze verschijnselen heb­ben tweeërlei doel: zij geven aan dat God arriveert èn door hun ont­zagwekkendheid scheppen zij gepaste afstand tussen God en mens. De goddelijke komst, theo­fanie genoemd, gaat gepaard met onweer, omdat God zich niet volledig kan openbaren. Er is ont­hulling nodig, afstand. Hier komt een voor Israëls geloof typerende paradox naar voren: Hij is er, maar Hij is niet te zien. Niet ten volle zichtbaar, wel voldoende verstaanbaar. Toch vindt er geen vereenzelviging plaats tussen de HEER en die verschijnselen, zoals dat met de Kananitische god BaM het geval was. Gods komst laat telkens een boodschap achter. Bliksem en donder zeggen: let op, Hij gaat spre­ken, open de oren!

Op de Sinai is het spreken van de HEER bedoeld om het verbond tussen Hem en Israël te bewaren. Ook kent de bijbel de goddelijke ver­schijning omringd door onder meer bliksem waarvan gericht uitgaat, zoals in Psalm 18:13­15 (= 1 Sam. 22:13-15). Daar zien we een spre­ken dat bevrijding brengt voor de koning die zich verloren waande. Bliksem is niet alleen teken van openbaring, maar ook een uiting en middel om af te rekenen met onrecht en kwaad. Zo bidt de psalmist of God met rook, blik­sem en pijlen de vijand in verwarring wil brengen (144:5-6). Bidden om bliksem is dan bidden om bevrijding. De hemelse macht wordt door de machteloze bidder aan­geroepen en opgeroepen. De aanbidder weet dat met de komst van deze verschijn­selen de HEER verschijnt. De dichter ziet in natuurverschijnselen metaforen die naar Gods bevrijdend (voor de een) en oordelend (voor de ander) handelen verwijzen. Bliksem en donder zijn ook in de Koran beelden van Gods straffende hand (Soera 2:55; 41:13-17).

 Israël beschouwt bliksems als wapens in Gods hand (Job 36:30-32). In de strijd tegen de onrechtvaardige wereldmachten stelt men de HEER als een krijgsheer voor. Zijn vernietigende pijl schiet als de bliksem uit (Zach. 9:14). De bliksem als pijl, vaak samen met donder en trompetgeschal, is een beeld waarmee de bijbel­schrijvers Gods gericht tegen de volkeren ten gunste van Israël beschrijven (Deut. 32:41; Hab. 3:11; Ps. 77:18). De messiaanse tijd breekt niet vanzelf aan; de nieuwe tijd gaat gepaard met crises en strijd. Van de grote strijd tegen het kwaad, kenmerk van de eindtijd, spreekt Wijsheid 5:15-23. Deze strijd wordt vergezeld van bliksem, hagel, overstro­ming en storm. In Openbaring 8 lezen we over de ontzetting die over de aarde zal komen, wanneer God afrekent met alle ongerechtigheden van de heersende machten. Donderslagen, stemmen (waarschijn­lijk het geluid van water), bliksemstralen en aardbeving symboliseren Gods toorn. De opsom­ming van de natuurverschijnselen benadrukt in deze context de omvang van de vernietiging. Dit gericht voltrekt zich mede door het gebed van de lijdende gemeente (8:4-5). Hoofdstuk 11 ver­meldt iets dergelijks: vanuit de hemelse tempel ziet de ziener Johannes bliksems, stemmen, don­derslagen, aardbeving en zware hagel. Daaraan vooraf gaat een gebed waarin het strafgericht van God wordt aangekondigd (11:15-19). Het aantal verschijnselen is hier groter dan in hoofdstuk 8: de strijd wordt al heviger, ja, de strijd tussen God en de machten van deze aarde barst vanaf Openbaring 12 in alle heftigheid los. Maar het zal een strijd tot bevrijding voor de verdrukte rechtvaardigen zijn. Zo zal straks de macht van God, gesymboliseerd door de bekende theofanie-verschijnselen, de ge­weld­da­dige stad Babylon – Rome – in stukken breken (16:18).

 Meer dan eens gebruiken de bijbelschrijvers bliksem om de verblindende glans of flonkering van iets of iemand te schetsen. Zwaarden of pij­len die glanzen als blik­semschichten zijn dode­lijk (Job 24:25). Nahum 2:5(4] vertelt hoe een leger optrekt naar de goddeloze stad Ninevé; het leger en zijn militair materieel lijken op bran­dende fakkels en flitsende bliksems. Met deze vergelijking duidt de profeet de ophanden zijnde vernietiging van Ninevé aan. Even later verbindt Nahum wapen­tuig met vlammen en bliksems, waarmee hij de wreedheid en gewelddadigheid van de stad Ninevé uitbeeldt (3:3). In het zoge­naamde ‘zwaardlied’ in Ezechiël 21:13-22[8-17], gericht tegen Israël, treffen we de vergelijking van het zwaard met de bliksem aan. Deze verge­lijking versterkt de vernietiging die van het zwaard uitgaat. Een blik­semend zwaard is meta­foor voor een vernietigend zwaard; er valt niet mee te spot­ten.

De val van de satan, Lucas 10:18, wordt door Jezus vergeleken met een bliksem­schicht die uit de hemel neervalt op aarde. Satan is op aarde weliswaar niet uitge­speeld, maar de heersende kracht zal vanaf nu die van het Koninkrijk Gods zijn, dat in Christus is aangebroken. Het eerste signaal daarvan heeft Jezus afgegeven tijdens de verzoeking in de woestijn. Daar ontstaan de eerste barsten in de heerschappij van de boze, omdat Jezus niet ingaat op zijn aantrekkelijke voorstellen. De dag van de Zoon des Mensen vergelijken de evange­listen met de bliksem die vanuit het oosten komt (Mat. 24:27; Luc. 17:24). Het gebruik van de bliksem zinspeelt op de plotselinge komst van de Zoon èn bovenal op de algemene zichtbaarheid van zijn komst. De betekenis daarvan is dat zijn verschijning onverwachts is èn dat zijn verschij­ning niemand zal ontgaan.

Bijzondere aandacht verdient het aanschou­wen van hemelse gestalten.
De profeet Ezechiël neemt in een visioen gedaanten waar – de Targoem denkt aan engelen – tussen wie iets te zien is wat lijkt op brandend kolenvuur terwijl bliksemflitsen uit het vuur schieten (1:13-14). Het is onderdeel van een groter visioen dat bol staat van beelden en symboliek, waarin vuur, licht en wolken overheersen. Op indringende wijze wordt zo de goddelijke presentie geschetst, waarbij het heersende licht onthult en tegelijker­tijd verhult. Hetzelfde zagen we bij de gebeurte­nis op de Sinai in Mozes’ dagen. Het doel van de verschijning is de profeet op te wekken om de joodse ballingen in Babel moed in te spreken en hoop te geven. De langs het firmament flitsende bliksem tijdens de nacht is beeld van de verdrij­ving van de duisternis en dat beeld toont Gods behoedende zorg voor zijn mensenkinderen. Ook Daniël krijgt een visioen van een gedaante. Het ziet er uit als een menselijke figuur en ‘zijn gelaat schitterde gelijk de bliksem’ (10:6). Wie het personage is, wordt niet gezegd. In ieder geval iemand met een goddelijke boodschap. Door zijn lichtende uitstraling brengt de gedaante de ziener tot grote vrees. Dat maakt hem ontvankelijk voor de boodschap van troost die de gedaante brengt. De verhalen rond het lege graf vertellen over de verschijning van een engel, wiens uitstraling lijkt op de bliksem (Mat. 28:3; vgl. Luc. 9:29). Op deze plaats fungeert de bliksem als symbool van zuiver licht en vlekkeloos leven. Als laatste noemen we het boek Openbaring. Johannes mag als visionair een blik op de hemelse troon werpen. Van de troon, waar vie­rentwintig tronen met oudsten omheen staan, gaan bliksems, geluiden en donderslagen uit.