Het werkwoord ṣamat. צמת  de betekenis van dit woord is: tot zwijgen brengen.

Door dr. K.D Goverts

De vraag: als dit nu de betekenis is, waarom kiest de Statenvertaling dan voor: verdelgen, in Psalm 94 en Psalm 101,

uitroeien  in Psalm 143
vernielde ik  in Psalm 18, 41
doen mij vergaan  in Psalm 88
De herziene Statenvertaling zegt: ombrengen – in Psalm 88 of: gesmoord in Klaagl. 3, 53. De Statenvertaling heeft in dit vers van Klaagl: mijn leven in een kuil uitgeroeid. In Psalm 54 vertaalt de herziene Statenvertaling: breng hen om vanwege Uw trouw.  De Statenvertaling zegt hier: roei hen uit door Uwe waarheid.

Waarom?
Tot zwijgen brengen is toch iets anders dan ombrengen, of uitroeien. Een onderwijzer of leraar kan een leerling die de les verstoort, tot zwijgen brengen; hij zal die leerling niet ombrengen of uitroeien; hij zal die leerling niet verdelgen. Ziet men het verschil dan niet?

Het woord komt voor in Job 6, 17 en Job 23, 17 voorts in Psalm 88, 17  Uwe verschrikkingen doen mij vergaan {St.V.}; doen mij omkomen {HSV} 2 Sam. 22, 41 en Psalm 18, 41  mijn haters, die vernielde ik; HSV: die bracht ik om.
Psalm 54, 7 roei hen uit,  HSV  breng hen om, en dan nog wel vanwege Uw trouw, door Uwe waarheid.
Psalm 69, 5 die mij zonder oorzaak haten, zoeken mij te vernielen. Ze willen mij ombrengen.
Psalm 73, 27 Gij roeit uit, al wie van U afhoereert; U verdelgt, allen die als in hoererij U verlaten.
Psalm 101, 5 Wie zijn naaste in het geheim lastert, die verdelg ik; hem zal ik om-brengen. En ook vers 8: Alle morgen zal ik alle goddelozen des lands verdelgen; Elke morgen zal ik alle goddelozen in het land ombrengen.
Psalm 143, 12 a: En roei mijn vijanden uit, om Uwe goedertierenheid; verdelg mijn vijanden om Uw goedertierenheid.
Klaagl. 3, 53 Zij hebben mijn leven in een kuil uitgeroeid; zij hebben mijn leven in een put gesmoord.

Het is daarbij opvallend dat dit uitroeien of verdelgen dan ook nog in verband gebracht wordt met het diepste wezen des HEEREN: Zijn waarheid of trouw, Zijn ’emet אמת en Zijn goedertierenheid, Zijn חסד   èsed.

Alsof dit het wezen, het karakter is van de Eeuwige, van de Schepper, de Her-schepper: verdelgen, uitroeien.

Maar het meest markant, het meest duidelijk zijn de volgende teksten: Psalm 94, 22 en 23: Doch de HEERE is mij geweest tot een Hoog Vertrek, en mijn God tot een Steenrots mijner toevlucht. En Hij zal hun ongerechtigheden op hen doen wederkeren, en Hij zal hen in hun boosheid verdelgen; de HEERE, onze God, zal hen verdelgen. HSV heeft twee maal: ombrengen. Dezelfde God die een Hoog Vertrek is, een Steenrots mijner Toevlucht, zou dan verdelgen, ombrengen!! En dan vooral Psalm 83, 17 – 19 want in deze verzen zien wij wat Gods doel is. Hier staat niet ditzelfde werkwoord ṣamat, maar het motief is wel hetzelfde: Maak hun aangezicht vol schande, of bedek hun aangezicht met schande; maar dan komt het: opdat zij, o HEERE, Uwen Naam zoeken.  Laat hen beschaamd en verschrikt wezen in eeuwigheid, en laat hen schaamrood worden en omkomen, opdat zij weten, dat Gij alleen met Uwen Naam zijt de HEERE, de Allerhoogste over de ganse aarde. Let erop dat er tot tweemaal toe een doel, het doel wordt aangegeven: opdat zij Uw Naam zoeken; opdat zij weten. Als het zou betekenen: verdelgen, uitroeien, dan is er geen sprake van: Uw Naam zoeken, en weten dat Uw Naam is HEERE. Wie verdelgd is, uitgeroeid, zal niet meer zoeken en niet meer weten. In Psalm 83, 18 staan de werkwoorden: verschrikt worden, dat is bahal, בהל dat is: ontwricht worden, dislocated; je bent van je plaats. En ’abhad,  אבד dat is: kwijt raken, verloren raken. Dan ben je een verloren zoon, een verloren dochter. Zoals ds D. Rustige ooit zei: Al wat verloren is, kan niet verloren gaan. Wie tot het besef komt: ik ben verloren, die wordt gevonden.

En dan gaat die mens zoeken: dan gaat die mens ingewonnen worden, tot inkeer gebracht. Het spoor kwijt, zichzelve kwijt. Ik  zal opstaan en naar mijn Vader gaan.

Opdat zij weten, staat er, dat Gij alleen Uw Naam zijt.
Hij is Zijn Naam. Zo zegt een oude Joodse verklaring en leeswijze van dit vers uit Psalm 83.  Deze Psalm noemt alle vijanden van Jisra’el, en zij spannen samen, met als streven: komt, en laat ons hen uitroeien, zo horen we in vers 5, dat zij geen volk meer zijn, dat aan de naam Jisra’el niet meer gedacht worde. Uitroeien, zegt de St.V.; verdelgen, zegt NBG 1951. Hier staat een woord: kachad, כחד – dit betekent in de niph ‘al [de passieve vorm]: verborgen zijn, be hidden. In de pi ‘el hide, ver-bergen, conceal, verhullen. In de hiph ‘il: weg doen smelten. Letterlijk staat er: laat ons hen verwijderen uit het volk-zijn.  De strijd gaat tegen Gods verborgenen, zegt vers 4: tzephunim צפונים, Thy hidden ones, en dat is zo kostbaar: het volk des HEEREN, zij worden genoemd: Uw ver-borgenen.

Richten is rechtzetten
Gericht is rechtzetten, zo heeft Kleys Kroon ons geleerd. Het is geen kapot maken. Zou de Richter der ganse aarde geen recht doen? zo bad Awraham in zijn voorbede. zie Gen.18, 25. De HEERE is de shopheet tzaddiq, en shopheeṭ, שופט – en dit werkwoord shaphaṭ – daar is een heel Bijbelboek naar genoemd: de Richteren. Dat is méér dan Rechters. Rechter: dat is maar de helft. Een richter is rechtzetter en bevrijder. En dat zijn ze, dat waren ze in navolging van Hem, de waarachtige Rechtzetter.

Kleys Kroon zei het zo: Het boze ligt niet in de wereld, zoals een worm in een peer zit. Het is andersom: de wereld ligt in het boze. En daarom: de wereld moet uit het boze gehaald worden. De schepping moet thuis gebracht worden. Het ganse schepsel zucht, zegt de apostel Paulus, en de schepping, zij is in barensnood, zij ziet uit, met opgestoken hoofde, met reikhalzend verlangen.

Er komt een laatste rechtzetting, een gericht, een oogst. Dat is het grootse, het onvoorstelbare: wie begint eraan: alle dingen rechtzetten? Dat ziet eruit als een eindeloze stapel dossiers. De enige die eraan begint, is Hij, Die begin noch einde heeft, Die Begin en Einde is.

Zoals Jan Wit het vertolkte naar een lied van dr Lamouroux:
God vergeeft. Wie weerloos zwicht
voor het opperste gericht,
die ontdekt met vrees en beven
dat de Eiser voor hem pleit,
dat de Rechter met hem lijdt,
dat het vonnis luidt: het leven.

Aan het Kruis van Golgotha zien wij dat de Rechtzetter voor ons de diepte in ging, om alles wat krom was, en scheef gegroeid, scheef getrokken, op zich te nemen, en om heel te maken wat gebroken en geschonden was.

 

Comments (0)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *